Serum immunoglobuline G-subklasse
Er zijn 4 subklassen van IgG, namelijk IgG1, IgG2, IgG3 en IgG4, en hun inhoud neemt in volgorde af. De fysiologische kenmerken en functies van de vier subklassen zijn ook verschillend, bijvoorbeeld IgG1, IgG2 en IgG3 vormen complexen met antigenen om complement te activeren via de klassieke route, waaronder IgG3 heeft het sterkste vermogen om complement te activeren en IgG4 kan worden gepolymeriseerd via alternatieve routes. Activeer complement. Het vermogen van elk subtype om door de placenta te gaan, het vermogen om te binden aan Staphylococcus A-eiwit en het vermogen om te binden aan verschillende typen Fc-segmentreceptoren zijn niet allemaal hetzelfde. Ze hebben ook verschillende functies in de immuunrespons, bijvoorbeeld IgG1 en IgG3 reageren op bacteriële en virale antigeeneiwitten, terwijl IgG2 een belangrijke rol speelt bij het immuniseren tegen Streptococcus pneumoniae, Groep A streptococcus en Haemophilus influenzae capsulaire polysaccharide-antigenen. Als reactie is IgG4 gerelateerd aan chronische allergische irritatie, zelfs na desensibilisatie kan het nog steeds een immuunrespons tegen allergenen produceren en de productie van IgE remmen. IgG-subklassen kunnen verband houden met herhaling van infecties, immunodeficiëntie en auto-immuunziekten, dus de bepaling van IgG-subklassen is belangrijk voor deze ziekten. Zelfs wanneer de totale IgG-niveaus binnen het normale bereik liggen, kunnen toewijzingen van IgG-subklassen worden verstoord. Omdat de structurele verschillen tussen de vier subklassen klein zijn, is het moeilijk om antisera van subklasse te bereiden.Tegenwoordig worden monoklonale antilichamen voornamelijk voor detectie gebruikt. De meetmethoden omvatten radioimmunoassay, eenrichtingsdiffusiemethode en ELISA-methode.
Het materiaal op deze site is bedoeld voor algemeen informatief gebruik en is niet bedoeld als medisch advies, waarschijnlijke diagnose of aanbevolen behandelingen.